kleinkregen
- Geluid: kleinkregen (hulp, bestand)
- klein·kre·gen
vervoeging van |
---|
kleinkrijgen |
kleinkregen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van kleinkrijgen
- ...dat wij kleinkregen.
- ...dat jullie kleinkregen.
- ...dat zij kleinkregen.
- ...dat wij kleinkregen.