Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klauw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nagel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord klauw klauwen
verkleinwoord klauwtje klauwtjes

Zelfstandig naamwoord

de klauwv

  1. poot / kromme nagel van een roofdier
    • Met z'n reusachtige klauwen vermorzelt het beest z'n prooi. 
  2. (informeel) (grof) hand
    • Blijf met je klauwen van mijn lijf! 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • In de klauwen hebben
In zijn macht hebben; in toom hebben of houden
  • In de klauwen van iemand vallen
Door iemand onderschept worden
  • Klauwen en nagels hebben
Zich kunnen verdedigen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
klauwen

klauw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klauwen
    • Ik klauw. 
  2. gebiedende wijs van klauwen
    • Klauw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klauwen
    • Klauw je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen