Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kin·der·zit·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord kinderzitje kinderzitjes

Zelfstandig naamwoord

het kinderzitjeo dim. tant.

  1. Iets waarin een klein kind veilig kan zitten voor bijvoorbeeld in de auto of op de fiets of brommer
    • 1978 Introductie eerste kinderzitje voor in de auto 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be