Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
keuren keurend
keuring gekeurd
Uitspraak
Woordafbreking
  • keu·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
keuren
keurde
gekeurd
zwak -d volledig

Werkwoord

keuren

  1. overgankelijk zich een oordeel vormen over de waarde of deugdelijkheid van iets
    • Zij werden eerst gekeurd voordat zij werden toegelaten. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de keurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord keur

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be