Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keu·ken·vuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord keukenvuur keukenvuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het keukenvuuro [1]

  1. haard in een keuken die gebruikt wordt voor de bereiding van voedsel
     Ik kan me mijn eigen moeder nauwelijks herinneren. Ik bewaar een herinnering aan armen om me heen, armen die me tegen een zachte boezem drukken, die rook naar keukenvuur, schoonmaakmiddel en een of andere vaag bittere geur die ik niet meer kan thuisbrengen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477