Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·ta·fel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kersttafel kersttafels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kersttafelv / m

  1. (kerst) (voeding) de gedekte tafel waaraan het kerstontbijt, kerstbrunch, kerstlunch of kerstdiner gegeten wordt
    • Het kerstdiner vond plaats aan een rijkelijk versierde kersttafel. 
     Rond de in stijl overbeladen kersttafel in het appartement van oudoom Sverre ging het gesprek om te beginnen, dat was bijna onvermijdelijk, over kerst tegenwoordig en vroeger, over hoe de bedienden dapper hadden verdragen dat ze met de kerst moesten werken tegen een geringe vergoeding in de vorm van een niet al te eenvoudig kerstcadeau, een handtas, een zilveren armband, een vergulde broche.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149