Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstreis kerstreizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kerstreisv / m

  1. (kerst) grote, lange tocht of trip in de kerstperiode
    • De kerstreis ging naar het noorden van Lapland.