Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·krib
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstkrib kerstkribben
kerstkribbes
verkleinwoord kerstkribje kerstkribjes

Zelfstandig naamwoord

de kerstkribv / m

  1. (kerst) kerstversiering in een kerststal waarbij het kindje Jezus in een voederbak gelegd is
    • Rond de kerstkrib stonden Maria, Jozef, herders, schapen, engelen en de wijzen uit het oosten. 
Synoniemen