Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ker·ken·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkenbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kerkenbouwm

  1. (religie)(bouwkunde) het bouwen van kerken
     De smaak van de 19e eeuw is het leidende thema van de Open Monumentdag 2010 op zaterdag 11 september. In Haaksbergen krijgt dat gestalte in een fietstocht langs villa’s van textielbaronnen, industriële monumenten, landschapsparken, maar ook in verhalen over het leven van textielarbeiders en in de mode rond kerkenbouw.[1]
     Trouw combineerde in het onderzoek naar herbestemming van kerken de gegevens van architectuurhistoricus Herman Wesselink, die promoveerde op een onderzoek naar Nederlandse kerkenbouw tussen 1800 en 1970, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de online database Reliwiki en een lange reeks aan andere online bronnen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Toeren langs rijke textielverleden Haaksbergen” (01-09-2010), Tubantia
  2.   Weblink bron “‘Een op de vijf kerken is niet meer in gebruik als kerk’” (25-06-2019), Tubantia