Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kauw uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitkauwen

kauw (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkauwen
    • Ik kauw uit. 
  2. gebiedende wijs van uitkauwen
    • Kauw uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkauwen
    • Kauw je uit? 

Gangbaarheid