Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands cater, op te vatten als afgeleid van  kat zn  met het achtervoegsel -er, in de betekenis van ‘mannetjeskat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1297 [1] [2] [3]
  • van Duits Kater een verbastering van of woordspeling op  Katarrh zn  "catarre, zware verhoudheid", in de betekenis van ‘onaangenaam gevoel na dronkenschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kater katers
verkleinwoord katertje katertjes

Zelfstandig naamwoord

de katerm

  1. (dierkunde) mannetje van de kat
  2. beroerde gevoel dat ontstaat na het gebruik van te veel alcohol
Verwante begrippen
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Papiaments

Zelfstandig naamwoord

kater

  1. veldbed