Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kar·veel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Portugees, in de betekenis van ‘schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1533 [1] [2] [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord karveel karveels
karvelen
verkleinwoord karveeltje karveeltjes

Zelfstandig naamwoord

de karveelv / m, het karveelo [5]

  1. (scheepvaart) gladboordig gebouwd (relatief) snel zeilschip uit Spanje en Portugal
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen