kapen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·pen
Woordherkomst en -opbouw
- Mogelijk van het Oudfriese kāp, in dat geval etymologisch verwant met kopen. Of van Latijn capere "nemen/grijpen".
- In de betekenis van ‘overmeesteren’ voor het eerst aangetroffen in 1652. [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kapen |
kaapte |
gekaapt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
kapen
- overgankelijk het stelen van een voertuig (vrnl. schepen en vliegtuigen)
- Er worden bij Somalië soms schepen gekaapt.
- overgankelijk het overvallen van een voertuig onderweg en het overnemen van dat voertuig, al dan niet gepaard met het gijzelen van inzittenden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
de kapen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kaap
Gangbaarheid
- Het woord kapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kapen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kapen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be