Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·pi·oens·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kampioensschaal kampioensschalen
verkleinwoord kampioensschaaltje kampioensschaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de kampioensschaalv / m

  1. (sport) een schaal die de winnaar van een competitie of toernooi ontvangt als tegen dat hij of zij gewonnen heeft
     Maar wat graag zou Dusan Tadic morgenmiddag de kampioensschaal in zijn handen houden, door te winnen van AZ. Nota bene de wedstrijd waarbij voor het eerst sinds lange tijd weer supporters in de Johan Cruijff Arena aanwezig zijn. Maar als PSV vanavond tegen FC Groningen geen punten verspeelt, blijft de trofee op het bondskantoor in Zeist. "Ja, dat is jammer."[1]
     Dan weten we ook of een van de meest besproken personen uit de voetballerij van het laatste jaar het wel of niet aangedurfd heeft om Cambuur persoonlijk de kampioensschaal van de eerste divisie uit te reiken.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Tadic op drempel landstitel: 'Je kunt niet winnen als je op 99 procent speelt'” (Zaterdag 24 april 2021, 12:53), NOS
  2.   Weblink bron “Gudde snakt naar perspectief: 'Zitten grenzen aan geduld van fans en sponsors'” (Maandag 19 april 2021, 00:36), NOS