Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kam·peer·va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kampeervakantie kampeervakanties
verkleinwoord kampeervakantietje kampeervakantietjes

Zelfstandig naamwoord

de kampeervakantiev

  1. vakantie waarbij men verblijft in een tent of caravan
     Deze Texanen vertellen dat het voelt als een 'slechte lange kampeervakantie op de Noordpool':[1]
     Dat nieuws leidde op Van Ooyens kampeervakantie tot veel stress. "Zittend voor mijn tent hoorde ik dat Nieuwsuur opnieuw over het WODC had bericht, dat Barendse was opgestapt en dat de Ondernemingsraad van het departement aan de bel had getrokken over de aangifte. Ondertussen zat ik te stuiteren op de camping." Van Ooyen ging een week eerder naar huis, daar werd ze door de rijksrecherche uitgenodigd om als getuige te worden verhoord.[2]


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Texas was niet voorbereid op extreem weer, terwijl het wel gewaarschuwd was” (Zaterdag 20 februari 2021, 05:54), NOS
  2.   Weblink bron “Justitie tapte klokkenluider in onderzoek naar de WODC-affaire” (Dinsdag 8 oktober 2019, 14:25), NOS