Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kalfs·le·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kalfslever kalfslevers
verkleinwoord kalfslevertje kalfslevertjes

Zelfstandig naamwoord

de kalfsleverv / m

  1. (voeding) de eetbare lever van een jonge koe
     'Volgende zondag bij ons. Ik zal kalfslever maken.'Imke legde haar hand op zijn arm en kneep erin. 'Jij kunt wel een goed stuk vlees gebruiken met zo'n sterk lichaam,'zei ze schalks.[2]
     In de kalfsleverworst zonder kalfslever van de Aldi zit varkenslever met wat tomatenpuree, om de kleur te veranderen zodat het lijkt op kalfslever.[3]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Kalfsleverworst zonder kalfslever: wie krijgt het Gouden Windei?” (24-11-2017), NOS