Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·ko·fo·nie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herrie’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Afgeleid van het Griekse κακος (lelijk) en φωνειν (klinken).
enkelvoud meervoud
naamwoord kakofonie kakofonieën
verkleinwoord kakofonietje kakofonietjes

Zelfstandig naamwoord

de kakofoniev

  1. een rommelig geheel van vele klanken door elkaar
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen