Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·bel·knip·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kabelknipper kabelknippers
verkleinwoord kabelknippertje kabelknippertjes

Zelfstandig naamwoord

de kabelknipperv

  1. (communicatie) persoon die tv-programma's niet meer bekijkt via de klassieke kabeltelevisie maar via internet
     Het zijn deze cord cutters (kabelknippers) die genoeg hebben aan een internetverbinding en er zelf hun vermaak bij kiezen.[1]
  2. (gereedschap) tang of onderdeel daarvan, speciaal bedoeld voor het doorsnijden van elektrische leidingen met een isolerende omhulling
     Ik had een kabelknipper bij me, Sylvia een hamer.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marc Hijink
    “De kabelknippers komen eraan” (27 mei 2015) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Esther Gotink
    Celstraf dreigt voor oma's om ‘terreur’ in: Provinciale Zeeuwse Courant  , jrg. 248 nr. 89 (14 april 2006), p.4 kol. 8 op nrc.nl