Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaas·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaasplank kaasplanken
verkleinwoord kaasplankje kaasplankjes

Zelfstandig naamwoord

de kaasplankv / m

  1. (huishouden) al dan niet houten plank om kaas op te snijden
  2. (voeding) schaal met verschillende soorten kaas, als dessert of als borrelhapje
    • ik heb wel weer eens trek in een kaasplankje 
  3. plank waarop kazen liggen te rijpen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be