Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaart·le·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaartlezer kaartlezers
verkleinwoord kaartlezertje kaartlezertjes

Zelfstandig naamwoord

de kaartlezerm

  1. toestel dat de (gecodeerde) informatie die op een kaart staat kan lezen
     Het saldo op de ov-chipkaart is met een programma en een kaartlezer van 30 euro eenvoudig te manipuleren. En geen conducteur die het merkt.[1]
     ABN Amro heeft ruim een miljoen euro schade geleden door skimmen. Dat zegt justitie. Een internationale criminele organisatie zou op grote schaal hebben geknoeid met kaartlezers die klanten nodig hebben om te internetbankieren in filialen van de bank.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kraken ov-chipkaart kinderspel” (Dinsdag 25 januari 2011, 23:24), NOS
  2.   Weblink bron “Grote schade ABN Amro door skimmen” (Dinsdag 27 april 2010, 20:03), NOS