Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kaag
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘buitendijks land’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1151 [1]
  • In de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kaag kagen
verkleinwoord kaagje kaagjes

Zelfstandig naamwoord

de kaagv

  1. stuk buitendijks land
    • Het Nederlandse dorp "Kaag" is een dorp gelegen op een kaag, vandaar de naam. 

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen