junto
Spaans
Uitspraak
- IPA: /ˈxunt̪o/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | junto | juntos |
vrouwelijk | junta | juntas |
Woordafbreking
- jun·to
Bijvoeglijk naamwoord
junto
Synoniemen
- [1] unido
Bijwoord
junto
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
juntar |
junto
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van juntar