job
Nederlands
Niet te verwarren met: Job |
Uitspraak
Woordafbreking
- job
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘baan’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
- van het Engels [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | job | jobs |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- baan, werk
- ▸ Vaak komen ze dan opgeladen en voldaan terug, in plaats van naar de volgende job te hoppen.[6]
- karwei
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
jobben |
job
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jobben
- Ik job.
- gebiedende wijs van jobben
- Job!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jobben
- Job je?
Gangbaarheid
- Het woord job staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "job" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "job" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ job op website: Etymologiebank.nl
- ↑ job op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
enkelvoud | meervoud |
---|---|
job | jobs |
Zelfstandig naamwoord
job