Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jitsj
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de jitsjv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) besnijdenis

Werkwoord

vervoeging van
jitsjen

jitsj

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jitsjen
    • Ik jitsj. 
  2. gebiedende wijs van jitsjen
    • Jitsj! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jitsjen
    • Jitsj je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen