jas

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  jas    (hulp, bestand)
• IPA: / jɑs / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• jas

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘kledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1733

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	jas	jassen
verkleinwoord	jasje	jasjes

Zelfstandig naamwoord

de jas m

1. (kleding) kledingstuk voor in de buitenlucht, dat over andere kledingstukken heen gedragen wordt en dat zowel de romp als de armen bedekt

   • Vergeet niet om je jas aan te trekken. 

2. (kaartspel) de troefboer, dat wil zeggen de boer van de kleur speelkaarten die van hogere waarde is dan de andere kleuren kaarten

Synoniemen

• 1. frak
• 2. troefboer

Hyperoniemen

• 1. kledingstuk

Hyponiemen

   

airbagjas badjas bontjas colbertjas damesjas doktersjas donsjas doorwerkjas fluojas galjas grapjas gummi-jas hangjas herenjas houtje-touwtjejas huisjas jagersjas kamerjas kapotjas koetsiersjas krokodillenjas kruisjas labojas laboratoriumjas lakjas legerjas lentejas mafjas motorjas ochtendjas oliejas overjas paljas pandjesjas pelsjas pyjamajas regenjas rokjas roofjas schietjas showjas ski-jas slipjas soepjas sportjas stofjas trouwjas tweedjas uniformjas vechtjas waxjas winterjas witjas zomerjas

Afgeleide begrippen

• houtenjassenpark, jasappel, jasbeschermer, jaspand, jasschort, jaszak

Verwante begrippen

   

anorak blazer cape colbert duffel jekker jopper mantel parka regenmantel windjekker wintermantel

Uitdrukkingen en gezegden

• De hond de jas voorhouden

Iemand valse hoop geven

• Een jas halen

Bedrogen worden, zich misrekend blijken te hebben of teleurgesteld raken

• Hetzelfde in een ander jasje

In de basis nog hetzelfde, maar niet meer in de oude vorm herkenbaar

Vertalingen

    1.   

Duits: Mantel (de) m Engels: coat (en), jacket (en) Fins: takki (fi) Frans: manteau (fr) m, veste (fr) v Iers: cóta (ga) m Indonesisch: mantel (id) Japans: コート (ja) (kōto)

Papiaments: jas/yas Pools: płaszcz (pl) m Roemeens: haină (ro) v, manta (ro) v Sloveens: plašč (sl) m Spaans: abrigo (es) m

Werkwoord

vervoeging van
jassen

jas

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jassen
   

   • Ik jas. 

2. gebiedende wijs van jassen
   

   • Jas! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jassen
   

   • Jas je? 

Gangbaarheid

• Het woord jas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jas" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Afrikaans

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	jas	jasse

Uitspraak

• IPA: /jas/

Woordherkomst en -opbouw

• Van het Nederlandse jas

Zelfstandig naamwoord

jas

1. (kleding) jas

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Limburgs

Uitspraak

• IPA: /jɑs/

Zelfstandig naamwoord

jas m

1. (kleding) jas

Papiaments

Woordherkomst en -opbouw

• Van het Nederlandse jas

enkelvoud of impliciet meervoud	expliciet meervoud
jas	jasnan

Zelfstandig naamwoord

jas

1. jas

Schrijfwijzen

• Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: yas.

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

jas monbezield

1. helderheid, luminantie

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /jas/

Woordafbreking

• jas

Zelfstandig naamwoord

jas monbezield

1. helderheid, luminantie

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	jas	jasy
genitief	jasu	jasů
datief	jasu	jasům
accusatief	jas	jasy
vocatief	jase	jasy
locatief	jasu / jase	jasech
instrumentalis	jasem	jasy

Synoniemen

• svit monbezield
• světlo o
• záře
• jasno o
• luminance v

Afgeleide begrippen

bělojas monbezield čarojas monbezield duhojas monbezield jasný

lunojas monbezield nebejas monbezield polojas monbezield slavojas monbezield

slunojas monbezield stříbrojas monbezield zlatojas monbezield

Typische woordcombinaties

• jas obrazovky monbezield – de helderheid van een (TV-)scherm

Verwante begrippen

   

blahojasný bledojasný bleskojasný hvězdojasný jasně (bw.) jasněčervený jasněmodrý jasno (bw.) jasnobarevný / jasnobarvý jasnobílý jasnobledý jasnoduchý jasnojasný jasnolící jasnolistý jasnomluva v jasnomodrý jasnooký jasnorudek monbezield jasnoskvělý jasnost v jasnošedý jasnošero o jasnota v jasňoučký / jasňounký jasnovid monbezield jasnovodý jasnozářící jasnozelený jasnozlatý jasnozraký jasnozření o jasnozřivec mbezield jasnozvučný / jasnozvuký jasnožlutý milojasný nejasnost v nejasný neobjasněnost v neujasněný nevyjasněnost v objasněná v objasnění o objasňovací objasňovat imperfectief / objasnit perfectief pojasnělý povyjasňovat imperfectief / povyjasnit perfectief projasnělý projasnět perfectief projasňovat imperfectief / projasnit perfectief přejasný rozjasnělý / rozjasněný rozjasnět perfectief rozjasňovat imperfectief / rozjasnit perfectief rudojasný růžojasný ujasněný ujasňovací ujasňovat imperfectief / ujasnit perfectief velejasný vodojasný vyjasnělý / vyjasněný vyjasnění o vyjasňovat imperfectief / vyjasnit perfectief zčistajasna / z čista jasna (bw.) zjasnělý / zjasněný zjasnět perfectief zjasňovat imperfectief / zjasnit perfectief znejasnělý znejasňovat imperfectief / znejasnit perfectief žlutojasný

Verwijzingen

• Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.