Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jan·boel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord janboel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de janboelv / m

  1. (informeel) wanordelijke omstandigheden, een rommel
    • De hypotheken in het Amerika van George Bush zijn een janboel. 
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen