Nederlands

 
insteekslot
Uitspraak
Woordafbreking
  • in·steek·slot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord insteekslot insteeksloten
verkleinwoord insteekslotje insteekslotjes

Zelfstandig naamwoord

insteekslot [1]

  1. slot dat in een gleuf van een deur verwerkt is
     Men gebruikte insteeksloten die goed dichtgingen, en als ze defect raakten, waren er slotenmakers om ze te repareren.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen