Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·schaalt

Werkwoord

vervoeging van
inschalen

inschaalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschalen
    • ... dat jij inschaalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschalen
    • ... dat hij inschaalt. 

Gangbaarheid