Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ka·dert

Werkwoord

vervoeging van
inkaderen

inkadert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkaderen
    • ... dat jij inkadert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkaderen
    • ... dat hij inkadert.