Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·gros·seert

Werkwoord

vervoeging van
ingrosseren

ingrosseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ingrosseren
    • Jij ingrosseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ingrosseren
    • Hij ingrosseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ingrosseren
    • Ingrosseert!