Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ge·lo·vi·ge
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

ingelovige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ingelovig
    • De ingelovige Bach laat het uitzonderlijk feestelijke van deze dag reeds proeven als men nog nauwelijks een blik in de partituur heeft geworpen. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen