Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·for·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inlichten’ voor het eerst aangetroffen in 1460 [1]
  • afgeleid van het Franse informer met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
informeren
informeerde
geïnformeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

informeren

  1. overgankelijk inlichten
    • Hij is daarover omstandig geïnformeerd. 
  2. inergatief vragen naar inlichting
    • Er is een paar maal geïnformeerd naar de voortgang van de procedure. 
     Toen ik bij de barman naar de wificode informeerde, bromde hij dat het internet al een week niet werkte.[3]
     Ze informeerden naar wat ik allemaal had gegeten, of ik weer wat slangen had gezien en of ik niet gek werd van al dat lopen.[3]
  3. wederkerend zich ~ zichzelf van informatie voorzien
    • Hij had zich daarover niet voldoende geïnformeerd. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen