• in·fir·ma·ties

de infirmatiesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord infirmatie
      Wanneer wij de Amsterdamsche Courant nog als de tolk der gevoelens van den Minister van buitenlandsche zaken mogten aanmerken, zouden zeker hare hatelijke en onwaardige infirmaties, waarvan de Heer van Ryckevorsel te vergeefs op explicatie of bewijs heeft aangedrongen, tegen de opregtheid van den Minister getuigen; nu echter de Minister, juist bij deze beraadslagingen over de begrooting, aan de Amsterdamsche Courant een démenti heeft gegeven, twijfelen wij er geen oogenblik aan, of hij zal niet in gebreke blijven, alle solidariteit aan de gedienstige, maar onhandige ministeriële voorspraak, ook ten dezen aanzien, te verzaken![1]
  1.   Weblink bron Eene retrospective beschouwing, II. in: Algemeen Handelsblad   (20 december 1854), P. den Hengst en Zoon, Amsterdam, p. 1 kol. 3