Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·der·daad
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: werkelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1639 [1]
  • Samenstelling van in, der en daad [2]

Bijwoord

inderdaad

  1. een bevestiging dat iets het geval is
    • Dat is inderdaad een moeilijk woord. 
     Thuis had ik een systeem in elkaar geknutseld met klittenband die de paraplu aan mijn rugzak bevestigde, waardoor ik mijn handen vrijhield voor mijn wandelstokken. Wandelstokken? Inderdaad, ik was met de trend meegegaan en had een paar Leki Thermalite-wandelstokken aangeschaft.[3]
Synoniemen
  • (informeel) idd
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen