Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·cu·ba·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord incubator incubators
incubatoren
verkleinwoord incubatortje incubatortjes

Zelfstandig naamwoord

de incubatorm

  1. broedmachine, broedstoof
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen