incorporeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: incorporeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·cor·po·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
incorporeren |
incorporeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incorporeren
- Ik incorporeer.
- gebiedende wijs van incorporeren
- Incorporeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incorporeren
- Incorporeer je?