inclineer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·cli·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inclineren |
inclineer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
- Ik inclineer.
- gebiedende wijs van inclineren
- Inclineer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
- Inclineer je?