Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·cli·neer

Werkwoord

vervoeging van
inclineren

inclineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
    • Ik inclineer. 
  2. gebiedende wijs van inclineren
    • Inclineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inclineren
    • Inclineer je?