Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·buigt

Werkwoord

vervoeging van
inbuigen

inbuigt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inbuigen
    • ... dat jij inbuigt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inbuigen
    • ... dat hij inbuigt. 

Gangbaarheid