inbraken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·bra·ken
Zelfstandig naamwoord
de inbraken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord inbraak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
inbreken |
inbraken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inbreken
- ...dat wij inbraken.
- ...dat jullie inbraken.
- ...dat zij inbraken.
- ...dat wij inbraken.