in- en infatsoenlijke

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in- en in·fat·soen·lij·ke
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

in- en infatsoenlijke

  1. verbogen vorm van de stellende trap van in- en infatsoenlijk
    • Want er zijn in dit vak ook in- en infatsoenlijke handelaren (...) [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen