improviseert
- im·pro·vi·seert
vervoeging van |
---|
improviseren |
improviseert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
- Jij improviseert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
- Hij improviseert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van improviseren
- Improviseert!