• im·pro·vi·seert
vervoeging van
improviseren

improviseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
    • Jij improviseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van improviseren
    • Hij improviseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van improviseren
    • Improviseert!