Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·port
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord import importen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de importm

  1. (economie) invoer van handelswaar uit het buitenland
  2. mensen die afkomstig zijn van elders
  3. (informatica) gegevens afkomstig uit een ander systeem
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

import m

  1. invoer