Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·plo·deert

Werkwoord

vervoeging van
imploderen

implodeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imploderen
    • Jij implodeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van imploderen
    • Hij implodeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van imploderen
    • Implodeert!