Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·vrij
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ijsvrij ijsvrijer ijsvrijst
verbogen ijsvrije ijsvrijere ijsvrijste
partitief ijsvrijs ijsvrijers -

Bijvoeglijk naamwoord

ijsvrij

  1. (meteorologie), (onderwijs) het vrij hebben bij een strenge vorst
    • De scholieren hadden ijsvrij toen de sneeuwstorm over het land trok. 
  2. geen ijsafzetting bevattend
    • Op de luchthaven reed het ijsvrije vliegtuig naar de startbaan. 
    • Wordt de noordpool ijsvrij? 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be