ijshockeytrainer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ijs·hoc·key·trai·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ijshockey zn en trainer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijshockeytrainer | ijshockeytrainers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de ijshockeytrainer m
- (beroep) (sport) oefenmeester van ijshockeyers en ijshockeyteams
- ▸ Een opstootje in de catacomben van de Kuip na de wedstrijd Feyenoord - PSV was deze week groot nieuws in ons kikkerlandje. De veroorzaker van het opstootje werd drie wedstrijden geschorst en daarmee lijkt de kous af. In Canada pakken ze dat toch iets anders aan: daar gaat een ijshockeytrainer 15 dagen de cel in voor het pootje haken van twee tegenstanders van zijn team.[1]
- ▸ De beroemde Russische ijshockeytrainer Viktor Tichonov is op 84-jarige leeftijd in zijn woonplaats Moskou overleden. Dat heeft de nationale ijshockeybond van Rusland vandaag laten weten.[2]
Gangbaarheid
- Het woord ijshockeytrainer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“IJshockeytrainer 15 dagen de cel in voor pootje haken junioren” (Donderdag 28 februari 2013, 12:25), NOS
- ↑ Weblink bron “Beroemde ijshockeytrainer Tichonov overleden” (24-11-2014), Tubantia