Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huurschuld huurschulden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huurschuldv / m

  1. geld dat men al had moeten betalen voor het huren van iets maar wat men nog niet gedaan heeft
     Uit het politieonderzoek kwam naar voren dat de man al een jaar zijn huur niet had betaald. De huurschuld was opgelopen tot 12.000 euro. De vrouw wist hier niets van en ook niet dat de woning die dag vanaf 09.00 uur kon worden ontruimd.[2]
     Met het geld dat de rapper en z'n vriendin via de meisjes binnenkregen, wilden ze een huurschuld aflossen.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Tien jaar voor wurgen vriendin” (Vrijdag 28 december 2012, 15:38), NOS
  3.   Weblink bron “MF Juice 2 jaar in de bak voor ontucht” (Vrijdag 26 oktober 2012, 14:57), NOS