Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hup
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep bij beweging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1904 [1]

Tussenwerpsel

hup

  1. een aanmoedigingskreet (vooruit!)
    • Hup Holland hup! 

Werkwoord

vervoeging van
huppen

hup

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huppen
    • Ik hup. 
  2. gebiedende wijs van huppen
    • Hup! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huppen
    • Hup je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen