Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hulp·zoe·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen hulpzoekend
verbogen hulpzoekende
partitief hulpzoekends

Bijvoeglijk naamwoord

hulpzoekend

  1. van iets dat het erop wijst dat ondersteuning nodig is
     `De uitspraak was helder.'Haar grootvader keek hulpzoekend naar haar oma.[1]
     Hulpzoekend, want nu al moe van al dat reisleiderschap, keek ik naar mijn moeder (78). Ze schudde haar hoofd. „Niet naar mij kijken! Van zulke moderne fratsen weet ik niets.”[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2.   Weblink bron
    Anniek van den Brand
    “Vakantie is lang niet altijd leuk” (28-07-2017), Tubantia