Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·zoe·king
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van huis en zoeken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord huiszoeking huiszoekingen
verkleinwoord huiszoekinkje huiszoekinkjes

Zelfstandig naamwoord

huiszoeking ; v

  1. een actie waarbij iemands huis, meestal door de autoriteiten, doorzocht wordt
    • Een huiszoeking vereist een door het hof daartoe afgegeven bevel. 
     De Deense collega's binnen de PET hadden de Appels jarenlang op de hielen gezeten zonder dat ze een verdenking rond konden krijgen die sterk genoeg was om de aanklagers voldoende grond te geven voor de aanhouding van en vooral voor de huiszoeking bij de verdachten.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044645149
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be