huisvredebreuk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: huisvredebreuk (hulp, bestand)
- IPA: /ˈhœysfredəbrøk/
Woordafbreking
- huis·vre·de·breuk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huisvrede en breuk , [1] is een leenvertaling van Duits Hausfriedensbruch[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisvredebreuk | huisvredebreuken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (juridisch) zonder toestemming binnendringen of aanwezig zijn in iemands woning
- De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, door wederrechtelijk in de woning van zijn vader te vertoeven. [2]
- (figuurlijk) verstoring van een prettig verblijf
- (...) de ‘meisjes’ voelen de binnenkomst van de nieuwe conducteur als huisvredebreuk, en als hij autoritair een bon gaat uitschrijven, slaan de stoppen bij hen door (...) [3]
Vertalingen
1. zonder toestemming binnendringen of aanwezig zijn in iemands woning
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rechtbank UtrechtUitspraak in zaak 16-600615-10 (14 december 2010) op website: rechtspraak.nl; geraadpleegd 2015-05-18
- ↑ Dirksen, J."Twee Verhalen-met-sex-erin in de klas" in: Tsjip. jrg. 5 nr. 3 (3 oktober 1995) Stichting Promotie Literatuuronderwijs, Nijmegen; ISSN 0926-2668; p. 41; geraadpleegd 2015-05-18
Gangbaarheid
- Het woord huisvredebreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.